Hoe ziet het examen eruit?
Het staatsexamen Nederlands als tweede taal bestaat uit vier onderdelen: Schrijven, Spreken, Lezen en Luisteren. Alle onderdelen worden op de computer gemaakt.
Schrijven
Het examen Schrijven (Programma I en Programma II) bestaat uit verschillende soorten opdrachten. U kunt zelf bepalen in welke volgorde u de opdrachten maakt. Het examen duurt 100 minuten voor Programma I en II. De opdrachten verschijnen op het beeldscherm en uw tekst typt u daarbij in.
Programma I |
Programma II |
---|---|
Zinstaak (8 opdrachten) |
Zinstaak (7-8 opdrachten) |
Deelschrijftaak (2 opdrachten) |
Korte schrijftaak (1-2 opdrachten) |
Korte schrijftaak (2 opdrachten) |
Middellange schrijftaak (1-2 opdrachten) |
- Zinstaak. Het schrijven van één zin of het afmaken van een zin.
- Deelschrijftaak. Het schrijven van een kort bericht, het aanvullen van een tekst of het invullen van een formulier.
- Korte schrijftaak. Het schrijven van een korte tekst. Een korte tekst is bijvoorbeeld een notitie, een korte brief of een korte beschrijving van een situatie.
- Middellange schrijftaak. U beschrijft bijvoorbeeld een probleem en doet een voorstel voor een oplossing. U krijgt daar soms een tabel, grafiek of plaatjes bij die u moet gebruiken.
De meeste opdrachten gaan over werk of opleiding. Een aantal opdrachten gaat over het dagelijks leven.
Gebruik woordenboek
Tijdens het examen Schrijven mag u het Van Dale Pocketwoordenboek Nederlands als tweede taal (NT2) gebruiken. Andere woordenboeken zijn per 1 januari 2021 niet meer toegestaan.
Als u het woordenboek wilt gebruiken, dan moet u dit zelf meenemen. U mag tijdens het examen geen woordenboek van andere kandidaten lenen.
Er mogen geen briefjes, teksten of aantekeningen in het woordenboek zitten. U mag geen elektronische hulpmiddelen gebruiken, zoals Google Translate of een digitaal woordenboek.
Spreken
Bij het examen Spreken hebt u een koptelefoon op en praat u in een microfoon tegen de computer. U praat niet tegen een persoon. U luistert naar de tekst via de koptelefoon en leest de opdrachten op het computerscherm. Het examen duurt ongeveer 30 minuten voor Programma I en II. Het examen van Programma I bestaat uit twee delen. Het examen van Programma II bestaat uit drie delen. Er zijn korte en lange spreekopdrachten.
Een pieptoon geeft aan wanneer u moet beginnen met spreken. Als de spreektijd om is, hoort u weer een pieptoon. Daarna begint de volgende opdracht.
Onderdeel |
Programma I |
Programma II |
---|---|---|
Deel 1 |
8 korte spreekopdrachten |
4 korte spreekopdrachten |
Deel 2 |
8 middellange spreekopdrachten |
8 middellange spreekopdrachten |
Deel 3 |
- |
1 lange spreekopdracht |
- Korte spreekopdrachten. U krijgt vragen waarop u een kort antwoord geeft. U heeft per opdracht 20 seconden spreektijd.
- Middellange spreekopdracht. U krijgt vragen waarop u een langer antwoord geeft. Het is een antwoord van een paar zinnen of meer. U heeft per opdracht 30 seconden spreektijd.
- Lange spreekopdracht. U spreekt twee minuten over een bepaald onderwerp. U krijgt daar voorbereidingstijd voor. Dan kunt u eerst bedenken wat u wilt gaan zeggen.
Gebruik woordenboek
Tijdens het examen Spreken mag u geen woordenboek gebruiken.
Lezen
Bij het examen Lezen krijgt u een boekje met teksten. De vragen en antwoordmogelijkheden staan op de computer. Bij de 6 teksten moet u 36 vragen beantwoorden. Het zijn altijd multiplechoicevragen. Het examen van Programma I duurt 110 minuten en het examen van Programma II duurt 100 minuten.
Verschillende opdrachten
Er zijn verschillende soorten opdrachten:
- Er zijn vragen waarbij u moet kiezen wat het onderwerp van de tekst is, waar de tekst vandaan komt of voor wie de tekst bedoeld is.
- Er zijn vragen waarbij u moet kiezen wat een stuk tekst precies betekent. Of u zegt wat de relatie is tussen twee stukken tekst. Of u geeft aan wat de conclusie van de tekst is.
- Er zijn vragen waarbij u iets moet opzoeken in de tekst. U kunt de informatie beschrijven, informatie ordenen of twee dingen met elkaar combineren.
Gebruik woordenboek
Tijdens het examen Lezen mag u het Van Dale Pocketwoordenboek Nederlands als tweede taal (NT2) gebruiken. Andere woordenboeken zijn per 1 januari 2021 niet meer toegestaan.
Als u het woordenboek wilt gebruiken, dan moet u dit zelf meenemen. U mag tijdens het examen geen woordenboek van andere kandidaten lenen.
Er mogen geen briefjes, teksten of aantekeningen in het woordenboek zitten. U mag geen elektronische hulpmiddelen gebruiken, zoals Google Translate of een digitaal woordenboek.
Luisteren
Het examen Luisteren bestaat uit ongeveer 40 opdrachten bij 5 of meer luisterteksten. Er zijn 1-3 filmpjes waarbij steeds een opdracht is.
U luistert via een koptelefoon naar korte luisterteksten. Na de luistertekst geeft u antwoord op een vraag. De vragen en antwoordmogelijkheden staan op de computer. Het zijn altijd multiplechoicevragen. Het examen Luisteren duurt 90 minuten voor Programma I en II.
In het examen Luisteren hoort u sprekers die praten over situaties op het werk, tijdens een studie of in het dagelijkse leven. Wat u hoort lijkt op normaal taalgebruik: u hoort verschillende stemmen, versprekingen, herhalingen enz. Een spreker kan een accent hebben, maar het is nooit een dialect. Soms hoort u geluiden op de achtergrond. Dit komt omdat er echte opnames zijn gebruikt.
Voor elke vraag krijgt u 25 seconden de tijd om de vraag en de drie mogelijke antwoorden te lezen. Het luisterfragment start automatisch. U kunt maar één keer luisteren.
Gebruik woordenboek
Tijdens het examen Luisteren mag u geen woordenboek gebruiken.